Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG1915

Datum uitspraak2008-09-16
Datum gepubliceerd2008-10-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/1725
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag van een hoog persoonlijk kilometerbudget (hoog PKB). Het Protocol inzake de afhandeling van indicatie aanvragen hoog persoonlijk kilometerbudget Bovenregionaal Vervoer Gehandicapten, sluit toekenning van een hoog PKB uit in het geval de gehandicapte in het bezit is van een Gehandicapten Parkeerkaart type Bestuurder.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 08/1725 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 16 september 2008 inzake [naam], eiser, wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. C.J. de Wever, tegen de besloten vennootschap Argonaut Advies B.V., verweerster, vertegenwoordigd door mr. J.P. Matze, advocaat te ’s-Gravenhage. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerster van 27 februari 2008. 2. Procesverloop Bij besluit van 8 november 2007 heeft verweerster de aanvraag van eiser om toekenning van een zogenoemd hoog persoonlijk kilometerbudget in het kader van het vervoerssysteem Valys (hierna: hoog PKB) afgewezen. Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerster het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerster is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 5 augustus 2008. Eiser noch zijn gemachtigde is aldaar verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Matze voornoemd en S. Heemstra, verzekeringsarts. 3. Overwegingen Alvorens aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil toe te komen, dient de rechtbank te onderzoeken of het bestreden besluit bevoegd is genomen. Het bestreden besluit is ondertekend door [naam], “overeenkomstig het door Argonaut genomen besluit”. In de door verweerster overgelegde stukken bevindt zich evenwel geen corresponderend door verweerster genomen besluit. De rechtbank dient er derhalve vanuit te gaan dat het bestreden besluit is genomen door [naam]. Dat deze daartoe bevoegd was is niet gebleken. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Reeds daarom is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Bij brief van 22 mei 2008 is namens verweerster een bekrachtiging overgelegd waarin verweerster verklaart de beslissing op bezwaar inhoudelijk beoordeeld en genomen te hebben. Deze bekrachtiging maakt het bevoegdheidsgebrek niet ongedaan, doch nu verweerster met de bekrachtiging het bestreden besluit geheel voor haar rekening heeft genomen, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Daartoe wordt het volgende overwogen. Verweerster heeft, onder verwijzing naar het advies van de Commissie bezwaarschriften, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de in het Protocol inzake de afhandeling van indicatie aanvragen hoog persoonlijk kilometerbudget Bovenregionaal Vervoer Gehandicapten, versie 1 oktober 2007 (verder: het Protocol) neergelegde voorwaarden voor toekenning van een hoog PKB. Ingevolge het Protocol komt de aanvrager in aanmerking voor hoog PKB wanneer: 1. aanvrager beschikt over een Valys-pas en 2. niet in het bezit is van een gehandicaptenparkeerkaart bestuurder en 3. gebruikt moet maken van een rolstoel of scootmobiel waarvan gewicht en/of maatvoering in combinatie met de aanvrager (de zogenaamde “mens-machinecombinatie”) zondanig is dat reizen per trein onmogelijk is en/of 4. door persoonsgebonden medische beperkingen van chronische aard vanuit strikt medische optiek niet in staat is, al dan niet met begeleiding, met de trein te reizen. De rechtbank overweegt dat het Protocol is aan te merken als een beleidsregel. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 31 maart 2006, LJN: AV8198, geoordeeld dat de criteria, zoals neergelegd in de voorloper van het Protocol, te weten de versie van 6 februari 2004, de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaan. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank evenzo voor de in dit geding aan de orde zijnde indicatiecriteria, aangezien deze grotendeels overeenkomen met de criteria in de versie van 6 februari 2004. Bij de beoordeling van de aanvraag van eiser dient op grond van het Protocol te worden vastgesteld of, voor zover thans van belang, eiser, gezien zijn ergonomische belemmeringen dan wel chronisch medisch toetsbare beperkingen, ook met gebruikmaking van hulpmiddelen en/of begeleiding, niet met de trein kan reizen. Omgevingsverbonden factoren, zoals de bereikbaarheid en toegankelijkheid van stations en perrons, zijn in beginsel geen aanleiding voor toekenning van een hoog PKB. Er wordt vanuit gegaan dat bij het reizen, zo nodig, gebruik wordt gemaakt van door NS en Valys ter beschikking gestelde voorzieningen, aldus het Protocol. Volgens verweerster zijn er geen ergonomische, dan wel medische redenen waardoor eiser niet met de trein kan reizen. Evenmin is volgens verweerster sprake van een uitzonderlijke situatie die afwijking van de criteria in het protocol rechtvaardigt. Verweerster heeft haar standpunt gebaseerd op de beschikbare medische gegevens, waaronder de rapportages van verzekeringsarts T. Schraven van 24 oktober 2007 en van verzekeringsarts J. Biersteker van 25 februari 2008. Deze laatste meldt dat het grootste manco aan de beoordeling is dat eiser aangeeft geen medewerking van de huisarts en specialist te krijgen voor het inzenden van zijn medische gegevens en de brieven van zijn behandelaars. Op grond van de voorhanden zijnde stukken concludeert hij vervolgens dat eiser waarschijnlijk wel beperkingen heeft die zijn loopafstand beperken en tevens beperkingen van energetische aard, maar dat het voor eiser niet onmogelijk is om deels per trein te reizen. Hij geeft hierbij aan dat eiser de mogelijke klachten van tocht en koude in het portaal wel op een adequate manier kan bestrijden met voldoende kleding. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Hij voert allereerst aan dat het door verweerster gehanteerde standpunt dat de aanvrager verantwoordelijk is voor het verstrekken van medische gegevens, in strijd is met het in artikel 3:2 van de Awb vervatte zorgvuldigheidsbeginsel. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat zijn artsen weigeren zijn medische gegevens op te sturen. Voorts is namens hem aangevoerd dat hij tot een groep behoort, die vaak niet de mogelijkheid heeft om voor zichzelf op te komen. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Dit artikel verplicht het bestuursorgaan om zich een goed beeld te vormen van de bij een besluit betrokken feiten en belangen. Dit neemt niet weg dat ingeval sprake is van een beschikking op aanvraag, zoals hier aan de orde, de aanvrager op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gehouden is de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn, althans, voor zover hij daarover in redelijkheid kan beschikken. De rechtbank volgt verweerster dan ook in de stelling dat de aanvrager allereerst zelf verantwoordelijk is voor het verstrekken van de benodigde medische informatie. In dit verband wordt opgemerkt dat het ten behoeve van het verkrijgen van een hoog PKB door eiser ingevulde medisch vragenformulier het verzoek bevat relevante medische informatie mee te sturen, waarbij de mogelijkheid is aangegeven de behandelende arts om dossierinzage of om afschriften uit het dossier te vragen. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerster er van uit gaan dat degene die toekenning van een hoog PKB aanvraagt in de regel ook kan voldoen aan het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid van de Awb. Nu niet nader is onderbouwd waarom eiser niet in staat is voor zichzelf op te komen door bijvoorbeeld op grond van artikel 456 jo. artikel 454 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek inzicht in en afschrift van zijn medisch dossier te vragen, ziet de rechtbank geen reden om ten aanzien van eiser op dit uitgangspunt een uitzondering te maken. Hiermee is gegeven dat het beroep in zoverre geen doel treft. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat hij niet in staat is om met de trein reizen. Hij voert in dit verband aan dat hij niet zijn rollator mee kan nemen, het totaalgewicht van hem en zijn scootermobiel na het volgen van een prednisonkuur boven de 250 kilo zit, hij incontinent is voor zowel urine als ontlasting, hij geen auto meer rijdt zodat hij zijn Gehandicapten Parkeerkaart type Bestuurder (hierna: GPKB) niet kan gebruiken en hij gevoelig is voor temperatuurwisselingen. Ook in zoverre treft het beroep naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Daartoe wordt het volgende overwogen. Nog daargelaten dat de stellingen van eiser in het geheel niet met medische stukken zijn onderbouwd, zodat de rechtbank geen reden ziet om te twijfelen aan het onderbouwde oordeel van de verzekeringsartsen, stelt de rechtbank vast dat door eiser niet wordt betwist dat hij in het bezit is van een GPKB. Eiser stelt dienaangaande dat hij, gelet op zijn medische situatie, niet meer in staat is te rijden en deze GPKB niet meer kan gebruiken. De rechtbank stelt vast dat het Protocol toekenning van een hoog PKB uitsluit in het geval de gehandicapte in het bezit is van een GPKB. Een hoog persoonlijk kilometerbudget is immers bedoeld voor gehandicapten die niet in staat zijn gebruik te maken van de trein en die geen alternatief voor taxivervoer hebben. Een gehandicapte die in het bezit is van een GPKB moet geacht worden een alternatief te hebben voor taxivervoer. Naar het oordeel van de rechtbank moet er vanuit worden gegaan dat een gehandicapte die in het bezit is van een GPKB hier ook gebruik van maakt. Aangezien eiser in het bezit is van een GPKB, kan hij op grond van de toekenningscriteria niet in aanmerking komen voor een hoog PKB. De enkele stelling dat hij van de GPKB geen gebruik meer maakt of kan maken, leidt niet tot een ander oordeel. In dat geval kan immers in redelijkheid van eiser verlangd worden dat hij zijn GPKB inlevert bij de gemeente. Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat, wil eiser na inlevering van het GPKB in aanmerking komen voor een hoog PKB, hij ook aantoonbaar zal moeten voldoen aan het criterium dat hij om medische dan wel om ergonomische gronden niet in staat is gebruik te maken van de trein. Met verweerster is de rechtbank van oordeel dat de situatie van eiser – in het geheel bezien- niet dusdanig bijzonder is dat afgeweken dient te worden van het protocol. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerster de aanvraag van eiser om een hoog PKB heeft mogen afwijzen. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 322. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; veroordeelt verweerster in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 322 en wijst verweerster aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden; bepaalt dat verweerster het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 39 aan hem vergoedt. Aldus gegeven door mr. C. van Linschoten, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Kjellevold Hoegee, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2008. De griffier, De rechter, Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Verzonden op: 16 september 2008